- vrijdag 03 januari 2020
Zondag 29 december 2019. Het is alweer vier weken geleden dat ik deel 4 over het spel met duivinnen het daglicht deed zien. De actualiteit en twee weekenden in Thailand zorgden er voor dat deel 5 maar niet aan mijn brein wilde ontspruiten. Ook vandaag dreigt het een zware bevalling te worden want er zijn van die dagen dat het schrijven niet zo wil vlotten.
Aan het eind van deel 4 waarin ik heel gedetailleerd beschreef hoe de verzorging er in het vliegseizoen er uitzag beloofde ik terug te komen op een aantal rafels. Het opleren voor het seizoen, het tussentijds lappen, de medische begeleiding binnen en buiten het seizoen plus het spel op de natour. Ook zal ik nog even terugkomen op het voer in de rest van het jaar.
Het opleren voor het seizoen stond altijd een beetje onder tijdsdruk. Idealiter begon ik met opleren twee weken nadat de training begin maart/eind februari begonnen was. Voorwaarde was dat de duivinnen een keer of tien echt getraind hadden. Dit betekende in de praktijk dat er zo’n veertien dagen dagelijks getraind moest zijn omdat de training de eerste paar dagen natuurlijk niet veel voorstelde na vijfeneenhalve maand binnen zitten.
Zeker bij een grote koppel duurde het even voordat alle duivinnen daadwerkelijk trainden. Duivinnen die voor het seizoen niet willen trainen moeten overigens uit de vliegploeg verwijderd worden. Duivinnen moeten evenals jonge duiven geconditioneerd worden in een systeem. Degenen die hierin niet mee kunnen of willen moeten afvallen. Zeker voor het seizoen. In het seizoen en vooral na enkele zware vluchten had ik altijd wel enkele duivinnen die eerder landden dan de rest van de koppel. Vooral enkele dames op leeftijd hadden niet altijd trek in de training en gingen dan voor de deur van het hok tussen de duivinnen- en de kweekvolière op de grond zitten. Gek genoeg bleef de rest van de koppel gewoon door trainen.
Terug naar het lappen voor het seizoen. Idealiter vond dit dus plaats in het derde weekeind van maart. In de praktijk was dit vaak het vierde weekend. Hierbij werd de wedvlucht als het ware gesimuleerd. De duivinnen werden van het schapje gepakt en in de reismand geplaatst. Een ruim uur later was ik dan op de losplaats (meestal de zogenaamde Treinweg in Alphen aan de Rijn, afstand ongeveer 20 km) en konden ze los. Wachten met lossen deed ik nooit. Tenzij het hard regende. Anders was het rijden, stoppen, lossen. Bij thuiskomst kon ik op het ECS systeem zien dat slechts de oude dames het spelletje snapten. De jaarlingen bleven vaak lang vliegen.
De duivinnen bleven dan tot de andere morgen bij de doffer. Vergelijkbaar met de duur in het seizoen! Duivinnen moeten namelijk goed gepaard blijven. Ook geeft het nieuwe koppels tijd om zich te vormen hetgeen vooral in het begin van het seizoen handig was.
Indien mogelijk volgde er nog een tweede lapvlucht, een hele enkele keer deed ik het direct hetzelfde weekend op zondagmorgen. Het pakken was dan wel wat meer werk omdat ze uit het dofferhok gepakt moesten worden. Meestal diende het midweeks te gebeuren. Een half dagje verlof was dan noodzakelijk. Soms ging dit niet en resteerde er twee keuzes, want meestal stond na de eerste keer opleren al de oefenvlucht van de afdeling geprogrammeerd voor het volgende weekeinde.
De keuze was dan aan de afdelingsopleervlucht meedoen of niet. Vaak koos ik voor het laatste ook omdat de weersvoorspelling vaak slecht was (eind maart/begin april). De consequenties was dan zelf nog een keertje lappen en inmanden voor de eerste wedvlucht zonder oefenvlucht.
Het betekende dus wederom zelf lappen. Meestal op zondagmorgen. Het binnenlopen ging dan die tweede keer wel stukken beter.
Ik maakte deze keuze vaak maar voor een goede start vond ik het nooit ideaal. Bij voorkeur lapte ik mijn duivinnen twee of drie keer zelf (max. 20 kilometer) en stuurde ze eenmaal met de afdeling op pad voor het seizoen begon. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik zo’n voorbereiding zelden realiseerde, een echte knaluitslag heb ik dan ook zelden of nooit gemaakt op de eerste wedvlucht. Heelhouden was vrijwel altijd het devies.
Gedurende de week voor de eerste wedvlucht werd bij voorkeur niet meer gelapt. Ik wilde de duivinnen dan echt in het systeem zetten. Het ritme dat ze de rest van het seizoen dienden te volgen.
Tussentijds lappen. In mijn eerste jaren in Aalsmeer lapte in de duiven tussentijds tot aan de eerste Midfondvlucht. Meestal waren er vier of vijf Vitesse vluchten voordat de Midfond begon en lapte ik ze dus drie of vier keer. Ik reed in die eerste jaren vaak naar Gouda (ook omdat mijn maat en concurrent Cor Buis Junior deze losplaats altijd aandeed). Veel goede resultaten bracht het lappen mij niet. Ik had altijd de indruk dat de goede resultaten pas kwamen nadat ik stopte met tussentijds lappen.
Na een paar jaar stopte ik er dan ook mee en de resultaten bleven behoorlijk. Tot in het jaar 2017 reed ik niet meer tussentijds. Echter in 2017 was ik professional (qua tijd) dus besloot in na een slechte vlucht en dito trainingen te rijden op een doordeweekse dag. Bergambacht was de bestemming (naar schatting zo’n 40 kilometer), wederom in navolging van Cor Buis die er zijn duiven altijd bracht op de zaterdagen dat hij niet deelnam aan de Dagfond (er waren in 2017 geen dubbelvluchten). Ik bracht ze twee keer weg de dinsdag voor een Midfondvlucht en twee keer speelde ik de eerste in de Kring. Het zal wel toeval geweest zijn maar toch …
Overigens kwamen de duivinnen bij deze lapvluchten gewoon terug op de doffers. Ze bleven er tot na mijn thuiskomst bij. Hiervan heb ik dus nooit nadeel ondervonden. Misschien gaf het ze ook wel een beetje extra motivatie om de doffer tussen de tijd nog een keertje te zien want voor de inkorving van een wedvlucht zagen de duivinnen de laatste seizoenen hun doffer niet meer.
Toen ik in 2010 noodgedwongen van werkgever wisselde en ik op vrijdag niet meer echt vroeg weg kon besloot ik te stoppen met tonen. Één van de beste besluiten in mijn duivensport loopbaan. Het scheelde enorm veel tijd en stress terwijl de resultaten er zeker niet minder van werden.
Medische begeleiding. De laatste jaren was mijn medische begeleiding in handen van Peter Boskamp. Ik volgde min of meer zijn systeem met een eigen twist. Een twist die wel werd afgestemd met Boskamp. Ruim voor het seizoen nam ik de laatste jaren een dag vrij om, meestal op een vrijdag, af te reizen naar het Limburgse Beek (meer dan twee uur rijden). Vrijwel altijd werd er wel wat geconstateerd. Gelukkig goed behandelbaar en omdat het meestal begin maart was ruim op tijd. Meestal hadden de duiven een beetje last van Het Geel, soms een beetje slijm en een enkele keer vond Peter zijn zogenaamde Pestkop bacterie. Mijn duivinnen begonnen dus altijd schoon aan het seizoen.
Voorafgaand aan het seizoen kregen ze ook nog twee entingen. De Paramyxo enting gaf ik meestal op het moment dat ik de duiven scheidde na de koppeling. De enting met Zoosal T meestal zo’n twee of drie weken later. Meestal op een zondagmorgen als ik de duivinnen toch in mijn handen moest nemen om ze na een opleervlucht van de doffers te scheiden.
Het moment van scheiden was überhaupt altijd mijn moment van bekijken of “behandelen”. Bijvoorbeeld voor de behandeling van luizen. Meestal een week voor de eerste wedvlucht een druppeltje in de nek. Voor mooi een week te laat.
Ook tijdens de vluchten gebruikte ik het moment van de duivinnen in handen te moeten nemen voor diverse activiteiten. Bijvoorbeeld voor het inspecteren op luizen, het knippen van de topjes van de pennen om de rui te vertragen en om ze bij tijd en wijle een geel of een ornithose capsule op te steken.
Dit laatste deed ik altijd een beetje op gevoel. Vaak liet ik na enkele weken in het seizoen mijn clubgenoot Henk een aantal keelstrijkjes doen omdat ik op dat moment niet helemaal tevreden was. Nooit vond hij wat maar meestal gaf ik ze de week erop toch een geelpil omdat het resultaat dan toch vaak weer niet helemaal naar mijn zin was.
Het ijkmoment van het seizoen was echter de laatste Vitessevlucht voor de start van de Midfond. Na deze vlucht kregen ze de laatste jaren altijd een zogenaamde Marbocap. Een breedspectrum capsule en toeval of niet hierna verbeterden de resultaten altijd aanzienlijk.
Een ding moet mij nog van het hart. De beste perioden in het seizoen kende ik wanneer ik mij beperkte tot de basisverzorging, ook medisch, zoals in deel 4 beschreven. Tegen Het Geel werd dan alleen “behandeld/opgetreden” middels “Usneano”. Het leek wel of de duiven steeds beter gingen vliegen hoe langer ze geen geelcapsule opgestoken kregen. Er zullen weinig mensen het geloven maar toch is het zo. Niet alleen met de oude duiven overigens. Ook mijn jongen kregen in 2017 iets van 11 weken niets chemisch tegen Het Geel.
Buiten het seizoen probeerde ik de medische begeleiding tot een minimum te beperken. Direct na het seizoen kregen mijn duiven een aantal dagen Ronidazole om min of meer schoon de winter in te gaan. Problemen met de luchtwegen moesten ze zelf oplossen. In de winter stonden schuiven en ramen van de volières wagenwijd open. Het eerste jaar gaf dit vele vuile neuzen. Medicijnen kregen ze niet, slechts een Ropa middeltje. Later waren ze hier kennelijk aan gewend en was er geen behandeling meer nodig.
Tegen de paratyfus heb ik vele jaren gekuurd. Tot aan de problemen eind 2013. Toen leerde ik dat kuren niets uithaalde. Ik kuurde en kreeg toch Paratyfus! Na veel gedoe stopten de problemen pas na het enten met levende entstof (Zoosal T) en toen ik in het najaar van 2014 Allicine ging gebruiken. Sindsdien werd er niet meer gekuurd!
Tenslotte nog enkele woorden over het spel op de natour. Hierop speelde ik de laatste jaren, feitelijk alle jaren in Aalsmeer gewoon weduwschap. Ik wilde geen gedoe meer met jongen in de schaal. Vooral de eerste vluchten waren de oude duivinnen ongenaakbaar (behalve in het laatste seizoen). Ondanks dat ze al vanaf begin maart op weduschap zaten, al noemde ik die eerste maand in maart nooit echt weduwschap omdat “het spelletje” nog niet gespeeld werd. Natuurlijk zorgde het lange weduwschap zonder verduistering bij de start op de laatste twee vluchten voor wat rui probleempjes. Het knippen van de topjes van de pennen, vanaf het moment dat de eerste pen gegooid was, hielp wel maar loste het niet helemaal op.
Vooral duivinnen die niet wekelijks gespeeld konden worden stonden de laatste vlucht nog maar op vijf pennen. Soms zelfs minder. In mijn echte fanatieke jaren speelde ik de duivinnen die niet op de Dagfond gespeeld werden daarom dan ook vaak op de jonge duiven vluchten. Om ze in het ritme te houden, om te vermijden dat ze te weelderig werden en om de rui zoveel mogelijk te vertragen. Duivinnen die gespeeld werden op de Dagfond kenden eigenlijk nooit ruiproblemen. Vermoedelijk door de inspanningen. Gek genoeg vlogen deze Dagfond duiven vaak bijzonder nuttig op de Natour. Vermoedelijk stond hun kompas wat beter afgesteld.
Qua voersamenstelling gaf ik de duivinnen op de Natour altijd hetzelfde voer. 50% basis en 50% sport. In het laatste jaar was dit 67% basis en 33% sport omdat toen ook de jonge duiven een vaste voersamenstelling kenden en ik het niet te ingewikkeld wilde maken voor mijn vervangers. Qua kampioenschappen in groot verband was de Natour na de Midfond misschien wel mijn meest succesvolle onderdeel dus slecht kon de keuze voor het voer niet geweest zijn.
Over voer gesproken. Ik gaf mijn vliegduiven, waaruit dus niet gekweekt werd, altijd dezelfde voersamenstelling. De basismengeling, alleen werden de sport componenten ten tijde van de rui vervangen door ruivoer en ten tijde van de kweek (broeden) door kweekvoer. Voor alle duidelijkheid, mijn kweekduiven kregen wel een samenstelling die hoofdzakelijk uit kweekvoer bestond!
Voor de rest volgde ik qua begeleiding de laatste 4.5 jaar het basissysteem van Peter Boskamp.
Een laatste punt dat ik bijna zou zijn vergeten is de periode na de Natour. Hierin liet ik de duiven nog altijd een keertje broeden. Oudere weduwduivinnen kunnen problemen krijgen met het leggen van eieren vermoedelijk door de zware belasting. Vooral in mijn eerste jaren in Aalsmeer hadden vooral mijn goede duivinnen hier last van. Later met een rijkere voersamenstelling en een broedperiode in september/oktober deden zich deze problemen niet meer voor. Bijkomend voordeel is ook dat zich na de eerste selectie dan al direct nieuwe koppels vormen die de koppeling voor het komende jaar makkelijker maken. Ook lijken duiven minder te treuren om een voormalige partner als ze in het najaar al een nieuwe kunnen uitzoeken.
Tot zover mijn “geheimen en methoden” met betrekking tot het spel met de duivinnen. Ook voor mijzelf was het leuk en wellicht handig voor de toekomst om het een en ander eens uitgebreid te beschrijven.
Mocht ik naar uw mening iets vergeten zijn, schroom niet om dit of andere verduidelijking te vragen.
OP EIGEN HONK:
Is niets bijzonders te vermelden dus,
Tot een volgende keer,
Michel Beekman