- vrijdag 22 november 2019
Zondag 17 november 2019. In het tweede deel van mijn schrijfsels over het spel met de duivinnen heeft u kunnen lezen hoe in de loop der jaren de huisvesting zich ontwikkeld heeft. Vandaag zal ik beginnen met het schrijven over het systeem. Voordat ik echter hiermee start wil ik nog even terugkomen op de huisvesting zoals deze de laatste jaren in Aalsmeer was. Door de lengte van het stuk en de tijdsdruk heb ik de situatie zoals die de laatste jaren was vorige week niet exact beschreven. Daarom hierbij als nog wat details
De duivinnenafdeling bestond uit twee afdelingen van 1,33 bij 3 meter. Beide afdelingen konden worden gescheiden door een schuifdeur maar in de meeste gevallen stond deze wagenwijd open. Slechts bij heel koude nachten sloot ik de schuifdeur om de compartimenten kleiner te maken. De gedachte hierachter was dat het dan behaaglijker werd. Of het zo was waag ik, nu ik terugkijk, te betwijfelen maar een duivenmelker doet vaak rare dingen.
Beide afdelingen waren identiek. Binnen de afdelingen kon ik het hok van 3 meter diep verkleinen door de tralierekjes dicht te schuiven. Dan ontstond er een binnenhok van 1,33 bij 2 meter. Ideaal bij het pakken, al had ik altijd heel tamme duivinnen. Vermoedelijk door deze kleine ruimte.
In die kleine ruimte waren aan drie zijden schapjes aan de muren bevestigd gescheiden door planken zodat de dames elkaar niet konden zien. In het totaal zo’n 50 zitplaatsen per afdeling. Op de vloer lagen roosters. Onder deze roosters was er slechts een geringe ruimte dus de mest werd wekelijks verwijderd. Ook schrapte ik als het ware de roosters zelf op de plekken waar de mest geconcentreerd viel.
In de resterende ruimte van ongeveer 1,33 bij 1 meter was er sprake van een gewone multiplex vloer. Hier huisden de vloerkoppels (een koppel per afdeling) en werden de duiven gevoerd zodat er nauwelijks graan onder de roosters belandde. In de 16 seizoenen waarin ik in Aalsmeer duiven hield had ik dan ook nauwelijks last van muizen in het vlieghok. Slechts in de kweekafdeling ging het wel eens mis doordat er daar meer geknoeid werd met voer.
Terug naar de duivinnen. Voor de duivinnen-nachtverblijven bevond zich een grote volière. De afmetingen waren 2.70 bij 1.80 meter. Feitelijk was het geen echte volière maar meer een serre. Slechts de voorzijde bestond uit gaas waarbij met de hoeveelheid open gaas gespeeld kon worden door het gebruik van verwijderbare horren gemaakt van windbreekgaas. De wanden en het dak bestonden uit respectievelijk lexaan en poly carbonaat kanaalplaat.
De vloer was multiplex. De idee achter deze materiaal keuze was hygiëne. In een volière is het nooit 100% vochtvrij en dan is het beter de vloer te schrappen dan vochtige mest onder roosters te hebben. Ook was het hebben van een houten vloer soms praktisch bij heftige regenbuien of stuifsneeuw. Met een trekker werd dan het overtollige vocht simpelweg weg getrokken. Door het open karakter van de serre/volière droogde de vloer spoedig weer op. Vooral zomers.
In deze volière waren een kleine 80 zitplaatsen aangebracht. Aan de beide zijkanten bevonden zich extra diepe loketkasten waarbij de gedachte was dat de duivinnen elkaar niet konden zien wanneer ze op het stokje/plankje hadden plaatsgenomen.
De breedte van de zitplaats volstond slechts voor een enkele duif. Heel af en toe kropen er in de onderste rij toch nog wel eens twee duivinnen bij elkaar. Dit waren echt uitzonderingen. Wellicht kwam dit doordat ik de doffers van de vloerkoppels altijd samen met de weduwduivinnen opsloot in de volière. De partner van de vloerdoffer bleef dan in het hok en broedde op de eieren. Eén van deze doffers had mijn vader vanwege zijn enorme grootte Bokito genoemd en deze doffer kweet zich uitstekend van zijn taak. Hij maakte veel dames het hof in de volière zonder er echt mee te koppelen. Bij het loslaten pakte ik de doffers uit de volière omdat deze doffers anders het geconditioneerde binnenlopen zouden verstoren (waarover later in deel 4 meer). Ze gingen terug het nachthok in en hun duivinnen werden van het nest genomen zodat deze ook konden trainen.
In de volière stond aanvankelijk gewoon een waterbak, later werd deze vervangen door een drinkgoot. Indien gewenst kon ik mijn duivinnen een beetje voeren tijdens mijn afwezigheid door de aanwezigheid van een tijd- en hoeveelheid gestuurde voerautomaat.
Het nachthok kon indien gewenst verduisterd worden. Aanvankelijk manueel met rolgordijnen. Later met tijd gestuurde automatische rolluiken. Helaas maakte ik de fout om ze aan de binnenzijde te bevestigen (kon feitelijk niet anders) maar hierdoor fungeerden ze aanvankelijk wel een beetje als guillotines.
Overigens heb ik mijn duivinnen de laatste 5 seizoenen niet meer verduisterd. Na een interview met Henny La Grouw in de winter van 2013 besloot ik dit niet meer te doen. En toeval of niet vanaf 2013 werden de prestaties steeds beter. Slechts de laatste twee vluchten van de natour werd het een beetje lastig qua pennenstand.
In de jaren dat ik wel verduisterde werkte het wel goed met de automatische rolluiken. Ik kocht een besturing die kon werken met een dubbele set aan tijden. ’s Avonds na de verzorging gingen ze dan tegen 20:00 uur dicht. Om 10:00 uur ’s morgens gingen ze dan automatisch weer open. In de volière lag op dat moment dan wat voer op de vloer. De duivinnen waren al snel zo geconditioneerd dat zodra het luik omhoog ging ze in de volière gingen om hun maag te vullen. Enkele minuten na het openen sloten de luiken zich weer waardoor de duivinnen gewoon opgesloten zaten in de volière. ’s Avonds op een veilig moment (op het moment dat de duivinnen trainden) ging het luik dan voor de tweede keer open waardoor de cyclus weer opnieuw kon beginnen. Dit werkte heel goed want in de twee jaar dat ik dit systeem toepaste zat er nooit een duivin in het nachthok wanneer ik ’s avonds thuis kwam. Ook is er nooit een duivin tussen het rolluik gekomen. Het voer op de vloer zorgde vermoedelijk voor voldoende afleiding.
Overigens werden de duivinnen ook belicht. Niet alleen in de klassieke maanden (vanaf de langste dag tot het einde van het seizoen) maar ook in de andere maanden van het jaar. Bij mij brandde het licht op de hokken altijd 12 uur. Grofweg van 7:30/8:00 uur ’s morgens tot 19:30/20:00 uur ’s avonds. Simpelweg omdat ik ’s winters en in het najaar de verzorging niet rond kreeg maar ook om voldoende licht te hebben op de hokken tijdens donkere dagen.
Een belangrijk onderdeel van het spelen met duiven en dus ook bij het spel der duivinnen is het hebben van een min of meer vaste seizoenplanning. Ik ken geen topliefhebber die werkt zonder vaste planning. De meeste toppers volgen jaarlijks min of meer een vaste routine. Omdat het past bij hun levenswijze, wijze van duiven houden, etc. Als er al vanaf geweken wordt gebeurd dit door het maken van een nieuw plan.
Sommige toppers maken jaarlijks daadwerkelijk een plan, andere hebben het in hun hoofd. Het is een beetje afhankelijk hoe ingewikkeld je het maakt. Zelf heb ik beiden toegepast. In de eerste jaren maakte ik letterlijk in Excel een plan. Van maand tot maand, week tot week, dag tot dag. Later werd het systeem simpeler en kon ik het uit mijn hoofd. Echter ik zou een ieder aanraden een aantal dingen toch op te schrijven. Sommige dingen worden anders gewoon vergeten.
Bepalend bij het maken van mijn plan was de datum van het “op weduwschap gaan” en de start van het loslaten. Hierin heb ik door de jaren heen nogal gevarieerd. In de Aalsmeerse jaren dan welteverstaan want met het knoeiwerk in Diemen zal ik niemand vermoeien.
De eerste jaren begon ik pas met het loslaten van de duivinnen nadat de zomertijd was ingegaan. Er werd toen nog met doffers en duivinnen gespeeld en ’s avonds was er voor het ingaan van de zomertijd onvoldoende tijd om en de doffers en de duivinnen te laten trainen. Pas na het verschuiven van de klok betekende dit dat de duivinnen aan de opbouw van hun training konden beginnen. In de eerste paar jaar speelde ik de duivinnen dan ook niet op de eerste twee vluchten. Meestal was de startdatum voor de dames de derde vlucht Strombeek (155 km) en daar gingen ze dan in één keer op. Omdat dit toch wel echt zonde was van de gemiste punten werd de daaropvolgende jaren altijd twee weken vakantie gepland voor het ingaan van de zomertijd zodat de duivinnen reeds eerder in het juiste ritme gebracht konden worden.
Overigens duur het niet lang voordat de duivinnen goed gaan trainen. Indien op het goede gewicht en met behulp van een vlag vliegen ze met gemak binnen een week weer een uur. Gek genoeg had ik in de eerste jaren met geringe training voor de vluchten net zoveel vleugelproblemen als later toen ik ze wel ruim van te voren losliet.
In die vroege jaren van (dubbel) weduwschap met de duivinnen werd er ook gewoon nog twee keer gebroed voordat ze op weduwschap gingen. De eerste koppeling was tussen eind december en meestal half januari. Na drie tot vier weken bij elkaar werd de boel voor twee of drie weken gescheiden om vervolgens begin maart weer te koppelen. Waarna na twee weken de boel weer uit elkaar gehaald werd en het weduwschap kon starten.
Dit systeem was echter krap en ook het enten zat in de weg met de tweede leg dus werd de laatste vijf seizoenen een simpel systeem gehanteerd.
Simpel was het sowieso omdat behalve in het seizoen 2013 er vanaf 2010 alleen nog maar met de duivinnen gespeeld werd. De doffers kwamen vroeg in het voorjaar helemaal niet meer naar buiten en van 2016 überhaupt niet meer.
Het doel was de duivinnen vanaf 1 maart dagelijks te laten trainen. In de ochtenduren welteverstaan omdat ik ’s avonds altijd te laat thuis was.
1 Maart los betekende grofweg 1 februari koppelen. Vervolgens drie weken bij elkaar en vervolgens weer uit elkaar. Er werd niet meer gekeken of en hoelang er gebroed was. Na het scheiden resteerde er nog een week om de duivinnen qua voer naar de hand te zetten.
1 Februari koppelen betekende zo ongeveer half december scheiden na de vrije koppeling na het vliegseizoen. Duivinnen op weduwschap moeten goed gepaard blijven en dan is het prettig om ze na het seizoen een aantal maanden (ongeveer drie) bij elkaar te laten.
Ze mochten altijd een rondje doodbroeden waarna eieren en broedschotels verwijderd werden (zo ongeveer half oktober). Bij mijn broedhokken konden een koppel voor hun broedhok zitten en zo brachten ze de resterende twee maanden voor de winterscheiding door. Af en toe werd er dan wel eens een eitje gelegd maar nadelen heb ik hiervan nooit ondervonden.
Bijkomend voordeel van deze methode was dat duiven een nieuwe partner konden zoeken indien hun vorige partner was uitgeselecteerd. Eenmaal opnieuw gepaard in de herfst maakt de koppeling in februari nu eenmaal makkelijker.
Afhankelijk van de temperatuur en het vlotten van de rui werd de scheidingsdatum definitief vastgesteld. Soms was dit eerder, vooral als de rui naar mijn smaak te traag verliep.
Jongen werden er dus niet meer gekweekt uit de vliegers. Wel probeerde ik uit de beste duiven wat eieren te verleggen naar de kwekers.
Tot zover het systeem dat uiteindelijk evalueerde naar een zeer simpele methode geboren uit tijdgebrek. Volgende week zal ik verhalen over de verzorging in het seizoen.
OP EIGEN HONK
Valt er wel het een en ander te melden maar eigenlijk vind ik dit nog te vroeg om te delen. Dus wellicht later.
Tot volgende week,
Michel