- zondag 14 april 2024
Twee doffers, oude rakkers al, bevruchtten niet meer. Uiteraard geen prullen, prullen worden hier geen ‘oude rakkers’.
Maar ik was er op voorbereid, we hadden van de beste verleden jaar enkele laatjes aan gehouden, daaronder drie doffers en die kwamen nu goed van pas.
OOK
In deze tijd zijn nogal wat liefhebbers aan het kweken. Ook voor ‘in geval dat’. Want zo maar ineens een halve ronde jongen verliezen is niet meer zo abnormaal en dan kunnen die apriljongen dienen als vervanging.
Ze kunnen ook jongen vervangen die door de roofvogel zijn opgepeuzeld of zo van hem schrokken dat ze verloren gingen.
Of je die nog tijdig op kan leren? W de Br durft ze weg brengen als ze goed 8 weken oud zijn. Zoals in Taiwan. Voorwaarde is wel dat ze samen los gelaten worden met vroege meer ervan jongen of oude. Zodat ze aanvankelijk (!) niet meer hoeven doen dan volgen of mee vliegen.
RAMPZALIG
Die roofvogel begint op steeds meer plaatsen een ware ramp te worden voor andere vogels waaronder postduiven.
Liefhebbers zitten er mee, erger, worden er bijna gek van. Maar dan nog ga je geen brieven schrijven naar de Omroepen met het verzoek of ze je willen bellen.
Zeker geen brief van het niveau van een kind van zes. En jezelf daarin voorstellen als de man wiens televisie optreden altijd nog een hype is komt zowel lachwekkend als meelijwekkend over. Is dat het niveau van de duivenliefhebber vroegen velen zich af en schaamden zich diep.
Communiceren met dergelijke instanties of met de overheid doe je trouwens niet maar laat je beter over aan de NPO.
OOK NOG DIT
Een Gelderlander was ‘bij Ronny’ voer gaan halen en had wat duiven mee genomen. Tja, gaat in een moeite door. Maar bijna dagelijks (oude) lappen tot 65 kilometer zoals X doet is zonde van de moeite, de benzine en je tijd. Je vliegt er echt geen prijs meer om.
Nostalgia
Ik zeg het vaker, ik denk veel aan vroeger. Misschien wel te veel. Vooral aan mijn tienerjaren. Mijn droom was een beroemd voetballer te worden, maar helaas: Er was er maar èèn die hem daarvoor geschikt achtte: Wie? A S.
NIET DOEN
Mijn moeder was niet voor ‘de voetbal’. ‘Je zal nooit een mooi meisje kunnen krijgen. Mooie meisjes willen geen voetballer.’ Met duiven spelen vond ze wel goed, maar dat vond de beste liefhebber van het dorp, Schele Kees, weer niet zo’n goed idee. ‘Mooie meisjes willen geen duivenmelker’, zei die altijd.
En ze brachten ze me helemaal in de war. Wilden mooie meisjes nu geen duivenmelker of geen voetballer.
Hmm. Moeilijk kiezen. Mijn ouders speelden met duiven. Al mijn ooms en… omdat de appel niet ver van de oom valt probeerde ik zo ver mogelijk van de boom weg te rollen en werd het voetbal. Tenminste, daar begon het mee.
WEERZIEN
Wat ik in Schele Kees zo waardeerde was dat hij altijd kwam kijken als ik speelde. Als ik dan naar hem keek schudde hij steeds met zijn hoofd. Vanwege mijn belabberd spel, dacht ik, maar kwam er later achter dat hij Parkinson had.
Zo pas dan, na heel veel jaren, zag ik hem weer. Bij mijn enige nog levende tante in kerkdorp Ulicoten. Duiven had hij al lang niet meer.
‘Hij nog altijd’, zei tante en overhandigde hem een streekkrantje waarin wekelijks de duivenuitslagen stonden. ‘Moet dat nou’, dacht ik, want laat ik net toen slecht gespeeld hebben. ‘Daar’ wees mijn tante naar de duivenuitslag. Schele Kees schudde zijn hoofd.
Nu wist ik dat dat niet bedoeld was als afkeuring.
GEEL
Stan, zijn jongste zoon, droeg altijd erg korte broekjes waar zijn witte onderbroek soms onderuit kwam. Onderbroeken waren in die tijd wit en zwaar.
Zo was er dat akkefietje met zijn moeder. Stan moest bij de dokter op zijn hand gaan blazen, wilde daarom een schone onderbroek, maar ma dacht er anders over: ‘Niks van. Je hebt twee weken terug nog een zuivere onderbroek gehad, zo blijf ik wassen.’ ‘Maar hij ziet van voor helemaal geel’, jammerde Stan. Moeder: ‘Dan draai je hem maar om.’
STRENG
Kees en familie waren streng gelovig. Toen hij ontdekte dat ons vriendengroepje naar topless dames keek in ‘de Lach’ hadden we een probleem. We waren verraden, dat was duidelijk. Niemand had dat kunnen zien. We lazen ‘de Lach’ immers verborgen in een geopende Katholieke Illustratie. Maar samen spelen was gedaan.
Ook de verkleedhokjes bij het Putven waar we vaak zwommen was voor Schele Kees een bron van ergernis.
Onder de deur door zag je de broek op de hielen van pissende meisjes. Dat kon niet. Dat werd branden in de hel, vond Kees.
Al gauw lazen we op het kleedhokje: ‘Pas op voor Limbo dansers’. (Limbo dansen: Je, al dansend achterover hangend, zo laag mogelijk maken).
Dat was van Kees die ook een dancing in het naburige Baarle verafschuwde. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat die geen goede reputatie had. In de zondagse preek werden onze ouders gewaarschuwd voor ‘slechte meisjes’. Ze moesten hun zoons daar weg houden. Een betere reclame hadden ze niet kunnen maken.
CLUBLOKAAL
Later kwam de interesse in de duiven van mijn ouders. Als slecht gespeeld werd was mijn vader niet te genieten, ik moest de klok maar ‘binnen’ brengen.
Dat lompe houten ding was zwaar en amper te dragen, maar wat was ik trots.
Als enig jong manneke in dat café tussen al die grote mensen.
Ik kon er biljarten met James (zo noemden we hem) omdat hij zo op James Dean leek. James was gene gewone. Een even verwoed biljarter als rokkenjager, wat dat voor een jong manneke als ik ook mocht betekenen.
Het gerucht ging dat alle jonge meiden in de straat die nog maagd waren harder konden lopen dan James.
Ik zie zijn begrafenis nog voor me. Hoe veel duivenmelkers veelbetekenend naar elkaar knikten bij het zien van zo veel verdriet bij zo veel huilende vrouwen.
NIET THUIS
Trouwens vrouwen? De enige die je ooit zag in het clublokaal was Annie. Ze was van mijn leeftijd, bloedstollend mooi en een lotgenoot.
Ook zij moest de klok binnen brengen als haar pa slecht had gepakt. Alleen deed zij het met tegenzin. Ze was niet alleen van een verzengende schoonheid maar droeg ook steeds een ultra kort rokje met een decolleté die ons deed duizelen. Niemand kon er zijn ogen van af houden.
Toen het krijtje eens van het biljart was gevallen was ze zo lief het op te rapen en boog daarbij zo diep voorover dat je sommige melkers naar adem hoorde snakken. Sindsdien bleven de krijtjes van het biljart vallen als Annie aanwezig was.
Iets wat niemand overigens wist was hoe aartsdom ze was.
Dommer bestonden ze niet, maar ik nam het er bij. Een mens kan niet alles hebben.
Voelde ze iets voor mij? Het leek er op want op zo’n dag dat haar vader weer eens slecht gespeeld had, fluisterde ze: ‘Kom jij zaterdag langs? Rond 3 uur is er niemand thuis.’
Na 6 slapeloze nachten was het zo ver. Ik fluitend naar haar toe, belde aan. Nog een keer. Nog een keer. En inderdaad. Niemand thuis. Zo dom was ze dus ook weer niet.
EERDER
Mijn eerste liefde was overigens Corrie. Met haar zat ik eens op een bankje achter een bos struiken. Haar truitje reikte amper tot haar navel. Ze zag me kijken en liet het zo. Dat beloofde. Zeker toen ze zei ‘wil je niet zien waar ik geopereerd ben?’
Wie zou dat niet willen, dus ik knikte gretig. Ze pakte mijn hand, trok een tak van de struik opzij en fluisterde ‘daar, in dat ziekenhuis.’
OUDERS
Op vakantie gaan was toen voor mij een nachtje bij mijn grootouders slapen. Best tof maar aan de toen populaire levertraan (‘Neem voor het slapengaan, steeds een lepel levertraan) bewaar ik slechte herinneringen.
Was die levertraan een ramp, die lepel was nog erger. ’s Avonds moesten we (er waren steevast 5 of 6 neven en nichten) in de rij staan om zo’n lepel in de strot geduwd te krijgen. Ik was de oudste, dus laatste in de rij.
Die ranzige smaak naar rotte vis vergeet ik nooit meer. De weerzinwekkende geur van een lepel, die door minstens vijf man was afgelikt, evenmin.
En nog minder dat Café. Met Annie en haar decolleté.