- donderdag 26 november 2020
In 1977 begon ik met duiven door een opvanger. Ik was amper 10 jaar oud toen ik mijn eerste kistje in elkaar knutselde met daarin de opvanger die volledig onder de olie zat. Het jaar erop was het een prachtduif geworden en al snel daarna bouwde mijn vader mijn eerste hokje met twee afdelingen.
Ik bekostigde alles van mijn zakgeld en zo werden er bij een werkpartner van mijn vader twee duiven gehaald; een blauwe (die was homo) en een bonte. Bij een oom van mijn moeder nog een rode en een grijze en bij een kroegbaas een kreupele. De olieman was inmiddels met zijn nieuwe pak aan weer weggevlogen.
Met deze vijf duiven moest het dus gebeuren als één van de drie jeugdleden in het toen dik 350 duivenmelkers tellende duivenbolwerk St. Willebrord. Jeugdkampioen kon ik niet worden, want één jeugdlid had een fanatieke vader die op naam van zijn zoon speelde. Zoonlief mocht niet op het hok, maar wel op de diverse podia in de winter.
Mijn duiven kregen destijds voer van de Witte Molen wat per kilo werd gekocht bij De Mulder aan de overkant. Dit zeefde ik met een voegzeef uit; het fijnere voer kregen ze in het begin van de week. In die tijd ging Aviol in de drinkpot, die jodiumvariant waarbij je handen en drinkpotten niet zuiver te krijgen waren.
Mijn vader was destijds het huis van dierenarts Jan Konings aan het bouwen in Achtmaal, dus die nam mijn duiven mee voor onderzoek. Hij kwam terug met gevouwen papiertjes met poeder ertussen, want de duiven hadden tricho en coccidiose. Na de kuur werd ik de eerstvolgende vlucht 3e met de rode duif en 1e met de blauwe homo.
De kreupele was mee op Moulins. Die Moulins was een zware, zoals alle dagfondvluchten destijds. Tegenwoordig gaat het om secondes, maar in die jaren viel er om het uur een duif. De kreupele viel en bleef meer dan een uur uitgeput op het dak zitten. Toen ze eenmaal binnenliep, won ze alsnog de 5e.
De bonte daarentegen won niet één prijs, maar was in de winter wel de mooiste jaarling doffer op de tentoonstelling met een hoge score als vliegindruk. Hij heeft ook daarna niet één prijs gewonnen op de vluchten, dus hij was mooi maar ook dom.
Nu dik 40 jaar later loop ik nog steeds naar het duivenhok en zijn er heel wat superduiven gepasseerd. Ik denk dat 85% van de liefhebbers uit die tijd inmiddels is overleden, alsmede de werkmakker van mijn vader, mijn vader zelf en de dierenarts.
Ondanks dat wordt de duivensport nog steeds bedreven en zijn er ook nu haast geen jeugdleden. Wel is alles professioneler geworden en wordt het verschil tussen de doorsnee liefhebber en de ‘professional’ steeds groter. Dat de duivensport alleen onder de aandacht komt door mega verkopen of dure duiven is natuurlijk geen goede zaak, maar aan de andere kant is er nu wel opeens wereldwijde aandacht.
Inmiddels denken alle buitenstaanders dat iedere duivenmelker een potentiële miljonair is, maar de duivenmelker zelf weet hoe duur de sport is en dat 99% er niets meer mee verdient dan wat sociale contacten en een plezierig tijdverdrijf. Elk weekend hebben we weer goede hoop en een gezonde spanning tijdens de wedvluchten, maken je favorieten het waar ja of nee. Zo niet, dan heb je de week erop het vertrouwen op een goede afloop weer terug.
In de kweekperiode probeert iedereen weer de juiste koppelingen te maken in de hoop een kampioen te kweken die de buurman of clubgenoot in het vliegseizoen de loef afsteekt. Eind volgende week begint het kweekseizoen hier weer. In mijn hoofd zijn de koppelingen al gemaakt, nu maar kijken of het uit gaat pakken.