zondag 16 juni 2024
De duif behoort samen met een groot aantal vogels tot de planteneters (herbivoren). Deze, ook wel zaadeters genoemd, moeten hun noodzakelijke voedingsstoffen uit allerlei rijpe en onrijpe zaden, granen en peulvruchten halen, welke de grondstoffen moeten zijn voor het leveren van arbeid en warmte, het onderhoud van de lichaamsfuncties en het leveren van produktie, zoals het leggen van eieren en het vernieuwen van het verenpak. Duiven hebben, in verhouding tot hun lichaamsinhoud, een groot lichaamsoppervlak. Samen met de hoge lichaamstemperatuur van 41,8 C vraagt dit enorm veel energie. Energie die uit de voeding moet worden gehaald.
De juiste voeding is heel belangrijk.
Koolhydraten en vetten
Twee voedingsstoffen die de noodzakelijke arbeid en warmte leveren zijn respectievelijk koolhydraten en vetten. Koolhydraten komen het meest voor in zaden, granen en peulvruchten, variërend van 40-75%. Vetten komen veel minder in granen en peulvruchten voor, maar wel nogal veel in de verschillende zaden. Koolhydraten zijn samengestelde suikers en zetmeel. Ze worden in het lichaam afgebroken tot enkelvoudige suikers en in de lever omgezet in glycogeen, vanwaar het wordt omgezet in glucose en als brandstof wordt gebruikt in de spieren om de nodige arbeid te verrichten, waarbij warmte vrijkomt. Vetten leveren tweeëneenkwart maal zoveel energie als koolhydraten. Voor onze overwegend vastzittende duiven zijn vetten echter van veel minder belang, omdat de duiven weinig lichaamsbeweging hebben en daardoor weinig energie verbruiken, zodat het vet niet volledig verbrand wordt. De overtollige vetten gaan zich vastzetten om de spieren en organen, wat zeer nare gevolgen heeft voor de gezondheid van de duif. Hij wordt traag en lui, de bevruchting verloopt moeilijker, om maar niet te spreken over slechte eierproductie. Vetarme voeding is dus aan te raden, maar hierop komen we later terug.
Eiwitten
Het duivelichaam bestaat uit miljarden cellen, die voor een belangrijk gedeelte uit eiwitten bestaan. Van deze cellen sterver er geregeld enkele miljoenen af, die weer vernieuwd moeten worden. Hiervoor zijn eiwitten nodig, die opgebouwd zijn uit aminozuren, ook wel de bouwstenen van het eiwit genoemd. Er zijn ongeveer 24 verschillende aminozuren, die niet allemaal in één eiwit voorkomen, maar waarvan twee of meer verschillende combinaties voorkomen in peulvruchten. granen en zaden. Zo kan bijv. het eiwit van de groene erwt bestaan uit de aminozuurcombinatie 1, 8 en 17, en tarwe uit 6, 10 en 21. Een andere belangrijke functie die de eiwitten hebben is het produceren van enzymen voor de spijsverteringssappen. Een groot aantal van de eiwitten wordt in de verschilende granen en peulvruchten aangetroffen. Het meest komen ze voor in peulvruchten (van 16-23%), maar ook in granen. Hoewel in de graansoorten het procentuele gehalte lager ligt (tot +/- 11%) zijn ze van groot belang, omdat de samenstelling van de eiwitten wat betreft het aminozuurpatroon anders ligt dan bij de peulvruchten en voor de nodige aanvulling kan zorgen op het totale aminozuurpatroon. Ook de veren zijn opgebouwd uit eiwitten, wat een extra eiwitbehoefte met zich meebrengt tijdens de jaarlijkse rui in het najaar. Enige tijd voor en tijdens het fokseizoen is het noodzakelijk dat de duiven een zo'n groot mogelijke verscheidenheid aan eiwitten in de voeding aantreffen Dit in nodig voor de eierproductie, die veel gevarieerde eiwitten vraagt. Ook de duivepap of melk, die in de krop door het verslijmen van de kropwand ontstaat, moet een zo rijk mogelijke samenstelling hebben. Wel wordt deze papproductie door hormoonwerking bepaald. Het is waarschijnlijk dat duiven die regelmatig bepaalde eiwitten ontberen, deze ook niet door middel van de pap aan het jong door kunnen geven. De plantaardige eiwitten die in de voeding voorkomen die wij aan onze duiven verstrekken, zijn niet geheel volledig. Er ontbreken nog enige essentiële aminozuren aan die wel in dierlijke eiwitten voorkomen. Uit onderzoeken is gebleken dat wilde en verwilderde duiven regelmatig wat dierlijk voedsel in vorm van slakjes of insekten tot zich nemen. De duiven blijken deze dierlijke eiwitbronnen nodig te hebben ter completering van het volledige aminizuurpatroon. Met dit feit moeten we rekening houden bij het voeren van duiven die in afgesloten hokken en volières meestal niet in de gelegenheid zijn deze tekorten zelf aan te vullen.
Vitaminen en mineralen
Een volgend voedingsmiddel van groot belang voor duiven zijn de mineralen. Het zijn eigenlijk geen echte voedingsmiddelen,maar dienen meer ter aanvulling en ondersteuning van de voeding. Mineralen zijn anorganische (dode) stoffen die een belangrijke rol spelen bij de opbouw van het skelet en de groei en vervanging van lichaamsweefsels. Ook de eierschaal bestaat voor het belangrijkste deel uit minerale stoffen. Mineralen worden onderverdeeld in macro- en micro-elementen, d.w.z. macro (= veel) mineralen waar naar verhouding veel van nodig is, zoals kalk en fosfor, en micro (= weinig) waar erg weinig van nodig is, de zogenaamde sporenelementen. Kalk en fosfor spelen, samen met vitamine D, een belangrijke rol bij de vorming en instandhouding van het skelet. Behalve wat fosfor komen die stoffen in de normale voeding van de duif niet in voldoende mate voor. Ze moeten dus naast de voeding gegeven worden o.a. in de vorm van grit, wat in goede samenstelling te koop is. Vitaminen komen in zéér kleine hoeveelheden in voedingsstoffen voor en zijn zéér gecompliceerde organische verbindingen van dierlijke en plantaardige oorsprong.
Hun samenstelling komt overeen met eiwitten, koolhydraten en vetten en ze zijn nodig voor het onderhoud en de vernieuwing van de lichaamscellen en het goed laten functioneren van de organen. De meeste vitaminen kunnen niet in het lichaam zelf gevormd worden, maar worden in zeer kleine hoeveelheden door middel van het voedsel opgenomen. In het normale voedsel van de duiven komen vitaminen voor, maar niet alle vitaminen en meestal in onvoldoende mate, zodat we naast de gewone voeding duiven middelen moeten geven die de noodzakelijke vitaminen bevatten. En ten slotte water, bron van al het leven. Water is nodig voor het weken van het voedsel, het regelen van de lichaamstemperatuur en het doet dienst als ransportmiddel voor het voorgeweekte voedsel.
Water
Een duif heeft water nodig voor de geleiding en vertering van het voedsel. Per dag drinkt een duif ongeveer 50 ml water. Als er jongen te voeren zijn, is dit het dubbele. Het beste is om duiven elke dag vers kraanwater te geven.
Kwaliteit van de voeding
De granen, peulvruchten en zaden die wij onze duiven dagelijks verstrekken moeten van een goede kwaliteit zijn. Ze mogen niet muf ruiken of enig spoor van schimmel vertonen, wat meestal het gevolg is van een te vochtige opslag. Granen en peulvruchten op hun kwaliteit beoordelen is erg moeilijk. Het is daarom belangrijk dat u uw duivenvoer van een leverancier betrekt die als betrouwbaar bekend staat. Graan-, zaad- en peulvruchtsoorten mogen geen hoger vochtgehalte dan 17% hebben. Is het vochtgehalte hoger, dan lopen de voedingswaarde en het vitaminegehalte erg terug. Tevens kan te veel vocht in het graan darmstoornissen veroorzaken. Normaal is het vochtgehalte ruim onder de 17%. Het voer moet droog en onbereikbaar voor muizen in een goed geventileerde ruimte worden opgeslagen. Roer het mengsel regelmatig om, zodat de lucht vrij tot het voer kan toetreden.
De voeding van de duiven is één van de belangrijkste facetten van een goede fokkerij. In de eerste plaats moet de voeding gevarieerd zijn, met een grote verscheidenheid aan granen, peulvruchten en zaden. De verschillende seizoenen waarin het duivenjaar is verdeeld, vragen per seizoen de juiste daarvoor aangepaste voeding.
Voedingsfouten
Door de vele mengvoeders van voldoende kwaliteit, die tegenwoordig in de handel zijn, hoeft de fokker niet meer zodanig met voedingsleer vertrouwd te zijn als vroeger. Met enkele, als gevolg van voedingsfouten optredende en nog vaak voorkomende, storingen in de gezondheidstoestand van duiven, moet u echter wel bekend zijn.
Mengvoeder voor duiven is in het algemeen niet compleet. Meestal bevat het te weinig vitamine B en ook te weinig kalk. Vitamine B tekort leidt tot verstoorde functie van de spieren en onvoldoende beheersing daarvan. Treedt vitamine B gebrek acuut op (d.w.z. plotseling veel te weinig vitamine B voor een duif die altijd genoeg heeft gehad) dan treedt verslapping van de spieren op. In ernstiger gevallen kan de duif niet meer vliegen, soms zelfs niet meer staan. Hij kantelt dan voorover en blijft liggen met de snavelpunt op de vloer. In chronische gevallen (d.w.z. gedurende lange tijd iets te weinig) is het enige opvallende een sterk naar binnen gericht zijn van de voeten, d.w.z. de voortenen wijzen naar elkaar toe.
Tussenvormen van chronisch en acuut komen ook voor.
Kalkgebrek of fouten in de vitamine D voorziening (die de kalkopname uit voedsel regelt) leidt o.a. tot moeilijkheden bij de eiproduktie. Als een liefhebber regelmatig problemen met het ei leggen heeft in zijn hok, en daarvoor geen oorzaak gevonden kan worden in ziekte als b.v. paratyphus, dan kan de oorzaak liggen in kalkgebrek. Verkromming van het borstbeen kan ook een gevolg zijn van vitamine D gebrek. Waarschijnlijk speelt hierbij de erfelijkheid een rol, reden waarom hierop sterk wordt gelet.