- donderdag 21 juli 2022
Zondag 17 juli 2022. Weer een week voorbij en voor de derde week op een rij weer een schrijfsel uit Maleisië. Gewoonweg omdat ik nog altijd behoorlijk betrokken ben bij de duivensport. Iets dat mijn vriendin nog altijd hooglijk verbaast na bijna 5 jaar zonder duivensport. En ze was zelf nog verbaasder toen ik haar vertelde dat ik gemiddeld vier van de zeven nachten nog altijd droom over duiven. De duivensport zit nog altijd in mijn bloed en zal er vermoedelijk wel nooit meer uitgaan.
Ook ten aanzien van het actief beoefenen blijft altijd kriebelen en ook dit zal vermoedelijk wel altijd zo blijven. An sich zou ik het graag nog wel “een keertje laten zien”. Met een niet zo supergrote ploeg alle in het verleden geleerde lessen in de praktijk brengen. Of ik echter ooit weer begin durf ik niet met zekerheid te zeggen. Veel zal afhangen van het feit of ik daadwerkelijk naar Nederland terug zal keren (en dat is inmiddels al lang niet zo zeker meer) en hoe de financiële vlag erbij hangt.
Wat ik zeker anders zou doen dan in het verleden is het spelen en opleren van de jonge duiven. Behalve in het seizoen 2017 maakte ik daar altijd een puinhoop van. Ik begon, op een enkel jaar na, altijd veel te laat met opleren. Hierdoor liep ik vrijwel altijd achter de feiten aan.
Feitelijk begon het al door het te laat starten met kweken. Een goed seizoen met jonge duiven begint met een goede en tijdige kweek. Dat wil zeggen dusdanig vroeg zodat er voldoende tijd is om op te leren. En dan spreek ik niet over opleren in juni, maar eind april. Wijlen John van Duren uit Amstelveen begon altijd op Koninginnedag (30 april).
Om dit mogelijk te maken moeten er dan voldoende jongen zitten die al voldoende trainingsuren rond het huis in de vleugels hebben. Dit impliceert dat de eerste jongen uiterlijk ergens tussen midden en eind januari geboren moeten worden. Ze kunnen dan tussen half februari en eind februari gespeend worden. Waardoor ze uiteindelijk zo’n (ruime) twee maanden rond huis kunnen trainen voordat ze opgeleerd worden.
Dit trainen bij huis zou dan in de ochtenduren moeten verlopen. Niet te vroeg, maar pas zo rond 11:00 uur. Dit om de roofvogel een beetje te ontlopen. Al lukt dit als je pech hebt natuurlijk nooit helemaal. Als ik nog zou werken zou ik een “automatische spoetnik” of een “automatisch luikje laten maken om ze toch op het genoemde tijdstip in vrijheid te kunnen stellen. In de ochtend trainen ze naar mijn smaak beter dan in de middag. Ooit deed ik dit al eens een jaar en dat werkte prima.
Eén en ander betekent dat je de eieren van de kwekers moet verleggen om een compacte groep van meerdere rondes te hebben. Het enige jaar dat ik dit deed (in 2012) werd ik in de kweekperiode gek van het werk, maar had ik er daarna wel meerdere jaren plezier van. Nooit kweekte ik zo’n sterke groep als dat jaar.
In de ruime twee maanden dat de jonge duiven rond huis trainen zou ik ze vanaf het begin af aan laten wennen aan de reismand. Door hierin te voeren en door ze vanaf begin april op vrijdagavond in de mand te zetten om ze op zaterdagmiddag weer los te laten.
Om ruimte te creëren voor het opleiden zou ik vanaf half april (als de laatste jongen goed meetrainen) de trainingsfrequentie opvoeren naar twee keer per dag. Dat wil zeggen ’s morgens rond een uur of acht en ’s middags rond een uur of vijf. Dit om ze te laten wennen aan de belasting van het opleren.
Dit opleren zou ik aan het eind van de middag doen. Zo tussen vijf en zeven uur. Dus vanaf eind april, en dan zo’n beetje iedere dag of om de dag. Afhankelijk van werk, verkeer en weer, Op een dag waarop opgeleerd zou worden, zou de avondtraining voor de junioren natuurlijk vervallen.
Dit zou ik oneindig veel keer herhalen. Evenals sportvriend Willem geloof ik heilig in een grondige inprintingsfase, als duiven zo’n 100 dagen oud zijn, dus is het van belang gedurende de hele maand mei daar waar mogelijk op pad te zijn.
De afstanden zou ik beperkt houden. Vluchtjes van maximaal 10 tot 15 kilometer hemelsbreed zijn genoeg want het gaat erom dat de jongen begrijpen dat ze direct na lossing naar huis moeten. Het zorgt er bovendien voor dat het tijdsbeslag plus de kosten nog enigszins binnen de perken te houden zijn.
Zelfs voor een werkende liefhebber moet het ’s avonds mogelijk zijn een uurtje hiervoor vrij te maken. Het pakken van vijftig jonge duiven kost maximaal twintig minuten en het heen en weer rijden bij eerdergenoemde afstanden zo’n veertig minuten. Als je de jongen dan ook nog dusdanig conditioneert dat ze direct binnenlopen als ze terug zijn (bijvoorbeeld door pinda’s op de vloer van het hok of bij voorkeur volière te leggen) is het tijdsbeslag en de verstorende factor voor de andere duiven gering.
Overigens zou ik mijn kwekers in die periode al gescheiden hebben zitten (behalve als de latere jongen zeer lucratief verkocht konden worden) en slechts vliegen met de duivinnen. Dit om de belasting in de avonduren te beperken. En niet onbelangrijk, om de duiven waarom het draait, de jonge duiven en de oude duivinnen, de maximale aandacht te geven.
Eenmaal in juni aangeland zou de afstand wat langer gemaakt worden. Zo’n 25 tot 30 kilometer hemelsbreed. Afhankelijk van de tijd zou ik dan gedurende drie weken zo’n twee keer per week aan het eind van de middag rijden. Dus slechts gedurende een week of drie.
De oude duivinnen kunnen in die fase best een uurtje later los. In een optimale wereld zou ik mijn jonge duiven dan samen opleren met enkele buurt- of streekgenoten. Ten eerste scheelt dat voor de belasting en de kosten, terwijl het de jongen ook een beetje voorbereid op het zoeken dat ze op de vluchten moeten doen. Het voordeel van doordeweeks rijden is bovendien dat er niet zoveel andere liefhebbers op pad zijn. Zeker op dat tijdstip.
Uiteindelijk zou ik bij voorkeur één, maximaal twee keer meedoen aan officiële trainingsvluchten van de afdeling. Deze zouden bij voorkeur per kring gelost worden en met voldoende tijd tussen de lossingen.
Eenmaal in het jonge duivenseizoen aangeland hebben de jonge duiven dan 20 tot 25 vluchtjes gehad voordat de echte ervaring met de container en de massalere lossingen begint. Deze eerste lossingen voor de wedvluchten zouden idealiter niet groter moeten zijn dan enkele kringen. Dit om het dwalen van de duiven te beperken. Als ik nog in de voorhand zou wonen zou deze wens sterker zijn dan als ik in de achterhand woonachtig was. Het duiven uit de koppels laten komen is niet eenvoudig. Beter zou zijn om te proberen de duiven “voor de grote koppels uit” te laten vertrekken. Dat wil zeggen snel uit de mand en direct naar huis. Eerdergenoemde opleiding is vooral hierop gericht.
Ten tijde van de wedvluchten zou ik blijven rijden met de junioren. Niet ver maar wel één of twee keer per week. Naar een punt op de vlieglijn, voor zover die bestaat. In mijn “gouden” jonge duivenjaar 2017 was dit Reeuwijk. Gedachte hierachter is om het eventueel ingedeukte zelfvertrouwen na een moeilijke wedvlucht weer wat op te vijzelen. Dit zou ik herhalen tot de week voor de eerste vlucht met twee nachten mand (in de regel zo’n vier tot vijf weken).
In de week van twee nachten mand zou ik het opleren beperken tot eenmaal per week. Ook zou ik de geslachten scheiden. Alhoewel dit laatste bij een goed marcherend/trainend hok jonge duiven niet altijd nodig is. Bij gescheiden geslachten zou ik de jongen na deze “trainingsvluchtjes” heel even samen laten, waardoor ze voor het inkorven niet meer bij elkaar hoeven te komen.
Ik ben ervan overtuigd dat met een dergelijke aanpak de kans op een succesvol jonge duivenseizoen stukken groter is dan met mijn oude aanpak waarin ik meestal in de laatste twee weken voor de eerste jonge duivenvlucht nog als een gek moest gaan lappen (acht of tien keer in twee weken). In die fase lag het collispook vervolgens altijd op de loer en dat kun je natuurlijk helemaal niet hebben zo vlak voor het seizoen.
Wel betekent bovenstaande een zware maand mei en in mindere mate juni. Succes en minder verlies aan jonge duiven maken dergelijke inspanningen naar mijn mening meer dan de moeite waard. De duiven en hun eigenaar plukken hiervan namelijk niet alleen in het geboortejaar de vruchten. Goed spelen op alle vluchten begint in mijn ogen met het goed opleiden van de jonge duiven. En dan doel ik niet alleen op de wedvluchten maar vooral ook in de periode daarvoor.
Toevallig weet ik hoe de grote overwinnaars van de het eerste jonge duivenweekend, dat gisteren plaatsvond, hun duiven voorbereidden. Juist ja, op een vergelijkbare wijze als hierboven beschreven. Ook kenden deze hokken geen of geen noemenswaardige verliezen. En dat is natuurlijk geen toeval. Het kaf is namelijk al van het koren gescheden, want tijdens het opleren gaat natuurlijk wel eens een duif verloren. Hetgeen vervolgens ruimschoots wordt goedgemaakt door de geringere verliezen op de wedvluchten. Een duidelijk gevalletje van hard werken loont en/of zoiets als “de kost gaat voor de baat”. Iets dat niet iedere liefhebber met een slechte uitslag en/of aanzienlijke verliezen zich zal realiseren.
OP EIGEN HONK
Of ik één en ander ooit nog zal meemaken? De tijd zal het leren. Vooralsnog heb ik het prima naar mijn zin in Zuidoost-Azië. Echter wie mij zes jaar geleden gezegd zou hebben dat ik in juli 2022 een weekstuk zou schrijven vanuit Sungai Buloh had ik destijds compleet voor gek verklaard. Het kan verkeren, dus je weet maar nooit.
Voor het overige valt er niet veel te melden. Het is en blijft stil in huis nu dochterlief haar vrije dagen doorbrengt tussen de waterscouts in Nederland.
Tot een volgende keer,
Groet,
Michel