- donderdag 15 februari 2018
Bij de weinige zaalverkopingen voor jongen die er nog zijn is het interessant te zien hoe mensen de duiven betasten en in de ogen kijken. En op welke duiven veel en weinig geboden wordt. Kopers heb je in soorten. Er zijn er die amper interesse hebben in de duif, maar des te meer in de stamkaart. Andere dan weer gaan alleen af op het uiterlijk, de stamkaart interesseert hen niet. Voor weer anderen tellen vooral prestaties van de ouders. Ik ben daar een van.
En als daar geen verschil in is? Dan kijk ik, als bijvoorbeeld geselecteerd moet worden, naar stamkaart EN uiterlijk, met toch iets meer oog voor de afstamming.
'KENNERS'
Mensen die zelf ooit publiek verkochten verbazen zich over het koopgedrag van sportgenoten. Hun favoriete duiven gaan vaak goedkoop en omgekeerd. Het is praktisch niet te verwezenlijken maar wat zou het onthullend zijn als men na een verkoop de duiven zou onder verdelen. In heel dure, dure, ‘normale’, goedkope en heel goedkope duiven. En dan een jaar of wat later evalueren. Zien hoe elke duif presteerde. Dan zou blijken dat heel veel van de duiven, die allemaal als supers werden voorgesteld in de verkoopcatalogus, waardeloze graaneters zijn. In elke verkoop zitten maar heel weinig goede en die komen zelden uit de zogenaamde topkoppels.
Elk serieus liefhebber weet dat de beste duiven vaak komen uit ouders waarvan men het niet verwachtte. De meeste beweren weinig van duiven te kennen en ook dat het kweken van een super veelal geluk is. Daarom kweken ze/we er zo veel. Daarom zou je je ondergang tekenen als je enkel uit je favoriete koppels zou kweken.
VOORBEELDEN
Enkele van de talrijke voorbeelden die aan tonen wat ik bedoel.
-Klak zijn 613, was de beste duif in de nadagen van zijn carrière. De vader had er eigenlijk uit gemoeten, te lelijk, maar niemand die hem wilde. Net toen hij op het punt stond hem alsnog te ruimen (‘dat kon geen goede zijn’) werd een doffer door de roofvogel gepakt, dus kwam hij er een te kort. De een zijn dood was hier bijna letterlijk de ander zijn brood. Er restte hem niets anders dan de duif te houden die hij eerst wilde doden. Een danklaar beest was dat, hij schonk de 613.
-Het is een beetje het verhaal van de Kannibaal van Dirk van Dijck, die ook zijn bestaan dankt aan het toeval. Dirk had destijds een prima vale doffer, die helaas verloren ging. Een hokgenoot pikte zijn bak in en en passant ook de duivin. Ze werden de ouders van de Kannibaal.
-Lang geleden hield Keirsmaeckers een zaalverkoop. Er bleven er wat duiven zitten omdat er geen interesse voor was. Luc Geerinckx name er enkele mee naar huis, een ervan werd een van zijn basisduiven.
-Op een verkoop van W de Bruijn kocht T v t Ende enkele dure duiven en ook enkele goedkope. Dat bleken de beste. En zo kan ik nog lang door gaan.
GELUK EN KENNEN
Wat je bij het kweken van goede duiven nodig hebt is heel veel geluk. Anderzijds, dat niemand iets van duiven kent is ook weer overdreven. Want zijn het niet veelal dezelfde liefhebbers die ‘geluk hebben?’ Zelf vind ik dat de slechte uit de hoop halen een stuk eenvoudiger is dan de goede. En dan ben je al een heel eind. ‘Dat komt toch op hetzelfde neer’, zei een clubgenoot me ooit. Natuurlijk niet. Sommige duiven hebben zulke grote gebreken dat het geen goede kunnen zijn. Anderzijds zijn er heel wat waardeloze duiven zonder gebreken en perfect van bouw. Het enige gebrek is geen prijs kunnen winnen.
EERSTE INDRUK
Mee dat ik een duif in handen krijg vorm ik me een indruk. Zelfs voordat ik naar de ogen kijk of een vleugel open. En die eerste indruk is vaak de beste. Waar dan vooral op gelet wordt is de balans. Een duif moet evenwichtig in de hand liggen. Wat ik ook (bijna onbewust) doe is lichtjes op het borstbeen drukken. Opent de duif haar bek, of erger nog, hoor je een soort knorrend geluid dan heb je een slechte duif in handen. Een duif met een zwak beendergestel ook. Zulke hebben ook vaak een slechte stuit. Stuitbeentjes moeten stevig aaneengesloten zijn, geen puntjes en liefst dicht tegen het borstbeen. Een korte binnen vleugel is vooral voor fond duiven van belang.
PLUIMEN EN OGEN
Een goede duif, zeker voor HaFo en verder, heeft een dik gevederte en zachte pluimen, geen pennen die makkelijk breken. De schachten, en zeker die van de laatste pennen, mogen niet te breed zijn, maar ook weer niet dun en scherp als een schaar. De ‘ogentheorie’ is flauwe kul, toch kijk ik naar de ogen. Niet naar de kleur, wel naar de pupil. Die zie ik graag naar voor gericht, klein en samentrekken bij meer licht. Afgelopen jaar was ik bij twee liefhebbers die ik tot de allerbeste van België reken. De duiven waren ‘gewoon’, (wat kennen we er van?) maar die hadden wel ‘sprekende uitdrukkingsvolle ogen’. Wat ik daarmee bedoel is moeilijk in woorden uit te drukken.
EN VERDER
-Die brede volle ruggen met de staart omlaag zoals je die vroeger zag zijn uit de tijd. Nu zijn veel van de betere duiven van het ‘kano type’ zoals ‘Harry’ van Hooymans. Niet iedereen vindt dat een mooie duif, ik wel, helemaal mijn type.
-De rug hoeft dus niet breed te zijn maar wel sterk.
-En spieren? Zal wel belangrijk zijn maar ken ik niets van.
-Goede duiven hebben een ‘goede’ keel, maar hier op passen omdat keuren een moment opname is. Een duif waar achter gejaagd is of die moet leggen zal een hijgend keelgat hebben, dus niet meteen veroordelen. Heeft een duif het hele jaar door een groot open ‘hijgend’ rond keelgat dan weg er mee. Dat is een slechte duif.
ZEER BELANGRIJK
Wat bij beoordelen zeer belangrijk is is de conditie. Gebreken komen minder tot uiting bij een uitstekende gezondheid. Het omgekeerde is ook waar. Zijn duiven niet gezond dan lijkt alles minder, de pluimen, de bouw, de vitaliteit, de uitdrukking in de ogen enzovoorts. Heel grote kampioenen keurden hier dezelfde duif de ene keer goed, dan weer af. Dus prutsers? Nee hoor. Verschil in conditie! Ik trapte daar ook al vaak in. Uiteraard zijn ook vitaliteit en natuurlijke gezondheid ven enorm belang. Verder maakt het een verschil of je een duif wilt beoordelen voor vitesse of fond.
GEVAARLIJK
Groot probleem is dus dat veel waardeloze duiven ook over die goede zichtbare kenmerken beschikken die we zo graag zien. ´We kunnen niet in het kopje kijken´, zeggen mensen. Of, om met Gust Janssen te spreken toen daar eens buitenlanders aan het keuren waren: ´Nu kunnen ze nog lang keuren, maar hetgeen waar ze naar zoeken vinden ze toch niet´.
Zelf vind ik gehechtheid aan het territorium mogelijk de belangrijkste eigenschap van een goede duif. Maar dat is, evenmin als oriënteringsvermogens en karakter te zien aan het uiterlijk.