- zondag 03 mei 2020
Er zijn zo van die duiven die tot in de diepste spelonken van je geheugen gegrift blijven. Soms niet zo zeer vanwege hun uitzonderlinge kwaliteiten als wel vanwege het feit dat er een of andere bijzonderheid of anekdote aan kleefde.
DE SPRINT
‘De Sprint’, zo heette die legendarische vooruitvlieger van Marcelis met zijn ruim 20 eerste prijzen. Ik bezocht Albert voor het eerst in 1980 weet ik nog. Ik had enorm gespeeld van een harde Noyon maar las later dat Albert dezelfde dag en ook van Noyon enkele duiven had die een grotere snelheid hadden gemaakt dan de mijne.
Ja, toen al zat ik uitslagen uit te pluizen, op zoek naar goede duiven was ik immers heel mijn leven. Het klikte. Ik bleef bij Duiflezer Albert komen en op een dag zei hij: ‘Je schreef dat duiven in gelijke omstandigheden even hard vliegen, dat het in duivensport vooral gaat om richting kiezen. Zal wel, maar er zijn uitzonderingen, zoals mijn Sprint. Zelfs van lapvluchtjes maakt die zich los van de rest.’ Misschien had hij gelijk. En mogelijk was de Olieman van Jos v d Veken ook zo’n duif.
OUDE LICHTE
In mijn kinderjaren speelde ‘heel de straat’ met duiven, mijn ouders ook, maar mijn vader deed het meer om het café in te kunnen duiken. In feite werd ik duivenmelker door mijn moeder. Ze had vijf broers die in hetzelfde dorp woonden en alle vijf hadden ze duiven.
Oom Jef had een super. Zijn ‘oude lichte’, heel het dorp kende hem. Maar ‘heel het dorp’ wist ook dat die nog nooit een jong gegeven had dat in staat was prijs te winnen. Met geen enkele duivin. Voor vijf gulden, het geld dat ik verdiend had met het zoeken naar kievitseieren (en ‘vinden van’ natuurlijk) kon ik hem kopen. Enkele jaren later kon ik als 17-jarige de andere (soms) bij benen dankzij nazaten van ‘de oude lichte’. Na jaren met meerdere duivinnen niets dan rommel gegeven te hebben gaf die bij mij de ene goede na de andere.
ACE FOUR
Een mens heeft zo van die jaren die hij nooit meer vergeet. Voor mij waren met name 1996, 1998 en 2000 van die jaren. Jaren, waarin ik zo veel goede kweekte dat ik er zelfs door in de problemen raakte. Het niet meer mogen poulen was een van de kleinste. In 1996 had ik in de Afdeling de 1e en 2e Asduif jongen met broer en zus, tegen gemiddeld meer dan 11.000 duiven. Dat de doffer 96-145 (Ace Four) een goede zou worden had ik nooit durven denken. Van Quievrain al arriveerde hij steen kapot. ‘Daar ga je niet veel aan hebben’, zei Jos, die hier 25 jaar is komen letten. Toen kwam die Etampes, bijna 400 km, warm en tegenwind. En wie won de 1e prijs? Jawel de 145. Weer steen kapot, dat wel. ‘Die van mij hadden niets geleden’, zei een clubgenoot trots. Ik wenst hem van harte proficiat. Selecteren op ‘fris aankomen van een vlucht’ werd voor mij het zoveelste dogma dat naar de prullenbak kon.
HOME ALONE
Een zoon van Ace Four was Home Alone (98-162). Evenals zijn vader en tante zou die als jong meerdere eerste hebben gewonnen als hij niet door hokgenoten was geklopt. Als jaarling werd hij als eerstgetekende ingezet op Creil. Bij bloedheet weer werden de duiven opgewacht. Plots, voor we de duiven verwachtten, hoorden we iets. Het geluid van tralies? Jawel, we zagen nog net een stuk staart van de duif die ik vanaf toen Home Alone zou noemen. ’s Avonds dan telefoontjes. Of het waar was dat ik zo en zo laat zat. In de Afdeling vloog hij ongeveer 5 minuten vooruit tegen 13.037 duiven. En wat nu zo merkwaardig is? Daarmee had hij al zijn kruit verschoten en kon nog amper prijs winnen.
GEELOGER EN KANNIBAAL
Mensen die in staat zijn kweekkoppels samen te stellen en zich er nog voor laten betalen ook? Geloof ze niet. Voor mij zijn de meeste charlatans. Zie met name hoe iconische duiven als de Geeloger van Koen Minderhoud en de Kannibaal van Dirk van Dijck het levenslicht zagen. De Geeloger dankt zijn bestaan aan een roofvogel. Die had een duif van Koen zodanig verminkt dat hij gedwongen was hem naar het kweekhok te verkassen waar hij de Geeloger op de wereld schopte. Het verhaal van de Kannibaal lijkt er op. Dirk verloor een goede vitesseduif, een hokgenoot veroverde zijn bak en pikte en passant ook zijn duivin in. Ze zouden de ouders worden van de Kannibaal.
DE OLYMPIADE
De Olympiade van Gust Janssen (later Leo H) was nog zo’n uitzonderlijke vererver. Zelf heb ik er twee jongen van gehad, maar heb ze weg gegeven. Niet vanwege zo veel menslievendheid mijnerzijds. Telkens als ik de vader, de Olympiade dus, in handen kreeg was een afknapper. Een wat hoekige duif, alles behalve een atleet. Leo zei ook getwijfeld te hebben. Die twijfels werden nog groter toen sportgenoten hem zeiden ‘Leo, wat heb je nu toch in huis gehaald?’
PAULA 5000
Een betere duivin als Paula 5000 van De Mey zou er nooit gevlogen hebben. Ze hoorde 4 jaar tot de Nationale Asduiven en was twee maal Olympiadeduif. Ben indertijd met Amerikaan Ganus nog naar De Mey gereden om er jongen van te kopen. Maar wat een gedrocht was me dat. Zelfs de kleur was niet om aan te zien. We gingen er zonder duiven weg. Ze zat dus op een Olympiade (ik meen in Dortmund) waar ze gekeurd werd. Toen de punten waren opgeteld bleek geen enkele duif ‘slechter’. Zelfs duiven uit landen waar duivensport nog in haar kinderschoenen stond werden beter bevonden.
DE SCHIJTERT
Eindigen we met weer een duif van eigen hok, de ‘Schijtert’. Ik had die gekregen van Pierre van Dulmen. Een normaal mens zou hem niet veel ingekorfd hebben, misschien wel verwijderd omdat hij zo vaak waterachtige mest produceerde. Maar Pierre bezwoer me vertrouwen te hebben. De vader was ook zo.
Hoe platter de mest hoe beter die vloog. En ongelooflijk, de zoon, mijn Schijtert dus, was niet anders. Toen die weer eens kop gevlogen en clubgenoot Conny hem wilde zien wees ik hem op een duif met zijn poten in de eigen natte mest. ‘Dat is hem’, zei ik. Je had die ogen moeten zien. Maar zijn het niet zulke dingen die duivensport mede interessant maken?